De nachtzuster, een monument van degelijkheid, veiligheid en onverzettelijkheid. In Schermer’s leerboek voor de psychiatrisch verpleegkundige uit 1950 staat een prachtige omschrijving van het werk en niet te vergeten de plichten van de Nachtzuster, de voorloper van de hedendaagse nachtdienst.
De Waakdienst, de nachtzuster ten voeten uit.
Vele patiënten hebben ook gedurende de nacht toezicht nodig. Dit toezicht kan daarin bestaan, dat gedurende de nacht een verpleger of verpleegster enige malen bij de patiënt komt kijken en zo nodig hulp verleent; dit gebeurt door z.g. loopwacht; onder voortdurend en strenger toezicht staan de patiënten op een zaal, waar een z.g. zitwacht is: deze mag dan ook onder geen enkele omstandigheid de zaal verlaten, of een ander moet zijn plaatst hebben ingenomen.

Wanneer men als nachtzuster met de waakdienst wordt belast, moet men natuurlijk vóór alle dingen zorg dragen, dat men niet zelf de oorzaak is, dat de patiënten niet kunnen slapen. Men zal dus zoveel mogelijk alle geluiden vermijden, en b.v. zorgen voor zacht schoeisel (waakpantoffels); als men met krakende pantoffels of harde zolen over de zaal stapt, zou menige patiënt terstond weer wakker worden.
Ook bij het openen en sluiten van deuren zal men zo zacht mogelijk te werk gaan; het piepen van sloten en scharnieren moet bijtijds worden verholpen. Gedurende het waken moet men zo weinig mogelijk spreken, en als dit moet geschieden, zal het op fluisterende toon gebeuren. Niet toelaatbaar is het, dat iemand van het verplegend personeel tijdens de waakdienst met waker of waakster een praatje komt maken.
Ten einde goed wakker te blijven, verdient het aanbeveling een kop koffie te drinken en ook gedurende de nacht enig voedsel te nuttigen. Indien de patiënten geen hulp nodig hebben, verrichte men de een of andere nuttige bezigheid.
Het lezen is hierbij slechts in beperkte mate aan te bevelen; immers, bij al te boeiende lectuur zou men zijn patiënten vergeten, en bij minder boeiende wordt men slaperig. Veel beter is het daarom enige lichamelijke arbeid te verrichten; schrijfwerk, naai- of handwerkjes, en sommige knutselwerkjes, met goedvinden van de geneesheer.
Meestal moet ook op een controle-uurwerk om het kwart of het half uur een teken worden gegeven; dat houdt de aandacht gespannen, gaat de slaap tegen, en is tevens een middel voor de geneesheer om te controleren of men werkelijk waakt.
Waken is inspannend werk; men keert de orde der natuur om; daarom laat men de waakdienst ook liefst niet langer dan één a twee weken duren. Daarom moet men zich buiten de waakdienst nooit vermoeien, en zorgen, dat men minstens acht uur slaapt. Kan met slecht slapen, dan
Een zitwacht moet zo gaan zitten, dat hij, telkens wanneer hij de ogen opslaat van zijn werk, direct die patiënten in het oog heeft, die gevaarlijk zijn, vooral die gevaarlijk voor zichzelf zijn. Daarbij neme men zelf geen luie houding aan wegens ’t grote gevaar, dat men dan gemakkelijk in slaap valt.
Ook bij ’t aanvangen van deze dienst moet de nachtzuster men goed controleren, of de patiënten allen aanwezig zijn, (ook een loopwacht moet zich daarvan overtuigen), of de deuren gesloten zijn, of er niet te veel of te weinig licht brandt, of de lucht fris is en of de temperatuur op de ziekenzaal goed is.
Men zorge vooral ingelicht te zijn over nieuwe patiënten, en verder over alles wat men behoort te weten, aangaande patiënten, die al enige tijd verpleegd worden. Verder houde men nauwkeurig aantekeningen van ’t geen er ’s nachts gebeurt, en hoe de patiënten slapen (nachtrapport)
Waarop moet de nachtzuster ’s nachts te letten?
In het algemeen dient de waak:
- Om ongelukken te voorkomen bij die patiënten, die gevaarlijk zijn voor zichzelf of voor anderen.
- Om alle patiënten, die hulp nodig hebben gedurende de nacht te helpen, b.v. onzindelijke patiënten, toevallijders, lichamelijk zieken enz.
- Om de slaap en het gedrag van alle patiënten en vooral van nieuwe patiënten te controleren.
Voor een deel is de taak van een waker of waakster dus dezelfde als wanneer men overdag dienst heeft op een zaal voor bedverpleging.
In het bijzonder willen we er nog op wijzen, dat gelet moet worden op die patiënten, die de neiging hebben ’s nacht hun bed te verlaten en liefst rusteloos over de zaal heen en weer zouden lopen. Natuurlijk moet men dit verhinderen, omdat het storend is voor de anderen, en zij zelf zich afmatten en kou kunnen vatten.
Men zal zo iemand daarom met zachtheid naar zijn bed terugbrengen en hem aansporen rustig te blijven liggen. Helpt dit niet, dan zal men zich enige tijd naast het ledikant plaatsen en de patiënt met zachte drang in zijn bed houden.
Helpt dit ook niet, dan moet men niet eigenmachtig optreden, maar raad vragen aan het hoofd van het paviljoen of van de afdeling. Vooral vinden we die nachtelijke onrust nogal eens bij bejaarde patiënten (lijdende aan ouderdomspsychosen); met hen moet men dubbel voorzichtig zijn; in de regel zijn zij wat hulpbehoevend en kunnen zich niet zo gemakkelijk bewegen.
Daardoor komt het, dat zij bij hun pogingen om het bed te verlaten, gemakkelijk kunnen vallen en daarbij door de brosheid hunner beenderen een been kunnen breken (vooral de hals van het dijbeen). Dit is levensgevaarlijk, aangezien daar dan dikwijls bijkomt een longontsteking door stilstaan van het bloed in de onderkwabben door de gedwongen rust (hypostatische pneumonie)
Van groot belang is het in ‘t algemeen voor de geneesheer te weten, hoe de patiënten slapen, vooral bij acute psychosen. Men moet zich dan ook overtuigen, of ze inderdaad slapen, ’t geen uit hun ademhaling en houding kan blijken.
Ook lette men op, of ze rustig slapen, of zij zich in hun bed telkens omdraaien, of zij praten en roepen in de slaap. Vaak kan men zich er van overtuigen, dat de slapeloosheid aan een bepaalde oorzaak te wijten is, soms maar een kleinigheid; de patiënt kan bijv. in een ongemakkelijke houding liggen en slaapt weer in, als men de lakens en dekens goed gelegd en het kussen eens opgeschud heeft.
Nog anderen verlangen naar een vriendelijk woord, en komen tot rust, als men hen bemoedigend en zacht heeft toegesproken. Lichamelijk zieken verlangen soms wat te drinken, of om eens anders gelegd te worden. Bij zeer ernstig zieken wordt gewaakt, om bij verergering van de toestand, hulp te kunnen verlenen of de geneesheer te kunnen waarschuwen.
Wanneer een patiënt woelig of onrustig is, en hij wordt in eens stil, dan zal men zich overtuigen, of hij is gaan slapen, of dat er misschien iets met hem gebeurd is, bijv. een hartzwakte of beroerte.
Bron
- (Schermer’s) Leerboek bij het verplegen van geestes- en zenuwzieken, 1950 §9, blz. 327, paragraaf over de waakdienst (nachtdienst).
Geef een reactie