Dwang en drang in de psychiatrie is tegenwoordig bij wet geregeld maar ook in de psychiatrie van het verleden was dit al een belangrijk punt. In de ouden boeken zijn hier diverse artikelen over te vinden. Dit artikel over Dwang en drang in de psychiatrie komt uit TImmer’s leerboek uit 1947.
Onderstaande tekst over dwang en drang in de psychiatrie in het verleden is vrijwel letterlijk overgenomen uit het leerboek van Timmer. Daarom zijn sommige formuleringen wellicht vreemd of in ander Nederlands dan we gewend zijn.
Dwang en drang in de psychiatrie, Timmer’s Leerboek, 1947
Patiënten kunnen op allerlei uiteenlopende wijzen onrustig zijn, terwijl de oorzaak van de onrust lang niet altijd dezelfde is. Een idioot, die schreeuwt, omdat hij niets beters weet te doen, een manische patiënt die tengevolge van een opgewonden gemoedstoestand onrust veroorzaakt, een jammerende melancholicus, een stereotyp neuriënde schizophreen, een plagerige hysterica, een verwarde leider aan delirium tremens, zijn alle onrustige patiënten.
Bij al deze gevallen moet de onrust bestreden worden, doch het spreekt wel vanzelf, dat men onmogelijk in al deze gevallen op dezelfde wijze kan optreden; tegenover de geraffineerde plagerijen van een hysterica moet men ander maatregelen nemen, dan tegenover het botte geschreeuw van een idioot.
Zonder de oorzaak van de onrust te weten kan men bezwaarlijk deze doeltreffend bestrijden. Een idioot leert slechts betere manieren door hem uit den treure te verbieden en hem met behulp van kleine straffen en beloningen ten slotte in het rechte spoor te brengen.
Een psychopaat heeft een strenge, maar liefdevolle leiding nodig, waarbij het goede in hem word aangekweekt, een drukke manische patiënt moet zijn overmatige bewegingsdrang leren intomen en in goede banen leiden, bij een angstige jammerenden melancholicus zullen kalmerende medicijnen van nut kunnen zijn enz.
In het ene geval wordt een taaie volharding, in het andere wordt inzicht en verstand, in een derde geval in de eerste plaats toewijding vereist. Vaak ook is de beste bestrijding, van de onrust van een patiënt, niets te doen, bv. wanneer de patiënt kennelijk de bedoeling heeft een twistgesprek aan te vangen. Wij schreven reeds, waarom men zich tot dergelijke gesprekken nimmer moet laten verleiden.
Dwang en drang in de psychiatrie, Timmer’s Leerboek, 1947
Bij iedere maatregel moet men echter weten, waarom men op een bepaalde wijze optreedt. Doelloos nu eens dit en dan weer dat te doen, heeft geen enkele zin. Ook moet men zich nimmer mengen in twisten tussen patiënten en partij gaan kiezen.
Het is de patiënten verboden hun twisten met kijven en vechten te beslechten. Daaraan herinnert men dus zijn patiënten het eerst; men scheidt de twistenden uit elkaar en belet hen later opnieuw ruzie te maken.
Veel van het gedachten- en gevoelsleven van krankzinnigen is abnormaal en ziekelijk, maar daarnaast kan men in hun gedachten en gevoelens tevens zeer veel vinden, waarin zij zich in geen enkel opzicht van hun gezonde medemensen onderscheiden.
Een goede verpleging zal er nu steeds op gericht zijn contact te zoeken met het normale. Men kan daarom zeer goed proberen een patiënt juistheid van een bepaalde maatregel uit te leggen en te trachten op zijn gezond verstand te werken.
Hierdoor leert de patiënt zijn denken in normale banen te brengen, terwijl zijn zelfrespect verhoogd wordt, wanneer hij gevoelt, dat men bereid is hem als een redelijk wezen te beschouwen. Op ziekelijke argumenten daarentegen doet men beter, om niet op in te gaan. Wanneer deze niet in overweging genomen worden en de patiënt er ook niets mede bereikt, leert hij tenslotte te denken met het ongeschonden gedeelte van zijn persoonlijkheid.
Door uitsluitend met Dwang en drang in de psychiatrie te werken, prikkelt men tot verzet, of maakt men van zijn patiënten willoze zinneloze automaten. Is het niet mogelijk om op het redelijk denken van een patiënt in te werken en hem daardoor te leren, zelf zijn ziekelijke aandriften te overwinnen, dan moet men, wanneer de patiënt anderen door zijn gedrag hindert, tot dwang overgaan.
Hiervoor is het allereerst noodzakelijk, den patiënt uit de omgeving van zijn medepatiënten te verwijderen. Dit verwijderen moet steeds geschieden met een voldoende overmacht, zodat het bij voorbaat is uitgesloten dat verzet hier den patiënt zal baten. Meestal is een doortastend optreden, een zedelijke overmacht, reeds voldoende.
Men plaatst zich links van den patiënt, grijpt hem met de linkerhand bij zijn linkerpols en duwt hem met de rechterhand in de rug. Bij een patiënt die zich niet krachtig verzet, is deze wijze van ingrijpen voldoende om hem te verwijderen. Indien deze methode geen voldoende zekerheid verschaft en de patiënt geneigd is zich te verzetten, dan plaatst men zich achter hem en slaat de armen om het middel, van den patiënt, daarbij tevens zijn armen omvattend.
Een dergelijke aanvatting van achteren is niet sportief, maar het gaat er niet om den patiënt ook een kans te geven, integendeel, de patiënt moet tot de overtuiging gebracht worden dat ieder verzet voor hem doelloos is en slechts voor hem onplezierige gevolgen medebrengt en niet voor het personeel. Ook in de maatschappij zal de politie niet aan overtreders van de wet een sportieve kans geven zich aan de arm van het gezag te onttrekken.
Heeft men de patiënt aldus aangevat, dan ken men, door een weinig achterover te buigen, een kleinen patiënt van de grond oplichten en daardoor machteloos maken en wegdragen (fig. 60) Door den patiënt tevens bij de polsen te vatten, waarbij men met de rechterhand de linkerpols beetpakt en met de linkerhand de rechter, kan men hem nog beter beheersen (fig. 61) is dit nog niet voldoende dan is meer hulp noodzakelijk teneinde de patiënt te kunnen wegdragen. Terwijl de eerste verplegende den patiënt blijft vasthouden zoals in fig 61 is aangegeven, lichten twee andere verplegenden hem even boven de knie van de grond.
De ene hand ondersteunt het bovenbeen, de andere hand drukt het onderbeen naar beneden, zodat schoppen onmogelijk word. Op deze wijze kan men vrijwel iedere patiënt de baas worden. Patiënten die zich zeer heftig verzetten, bijten of spuwen, kan men daarbij nog een doek over het hoofd werpen (oppassen dat de patiënt niet verstikt).

Bij dit alles vermijde men vechtpartijen, waarbij kneuzingen of erger nog, ontwrichtingen kunnen optreden. Daarom zijn worsteltrucjes, als de ellebogen naar achteren trekken, ongeoorloofd, evenals het omdraaien van de polsen. Doorgaans zal reeds het aanschouwen van een overmacht ieder plan tot verzet in de kiem smoren.
Men make zich ook nimmer boos en hoede zich ervoor den patiënt te honen en te tarten; iedere maatregel van geweld moet volkomen onpersoonlijk geschieden.
Is men er op deze wijze in geslaagd om den patiënt te verwijderen, dan kan hij naar een isoleerkamer of naar het permanente bad gebracht worden, of ook kan hem eenvoudig naar zijn bed brengen. Welke maatregelen genomen zal worden, hangt af van de regels van het gesticht en het inzicht van den dokter. Hetzelfde is het geval met de vraag of den patiënt medicijnen moet worden toegediend.
Bronnen
- Dr. A.P. Timmer, Leerboek voor het verplegen van zenuwzieken en krankzinnigen. Hoofdstuk VI – §5 Haarlem – de erven F. Bohn NV – 1947
Geef een reactie