1) Inleiding
Het opwekken van toevallen met de bedoeling het verloop van bepaalde psychosen gunstig te beïnvloeden is een methode die reeds in 1798 door Weickhardt werd toegepast, evenwel vergeten werd om eerst in 1933 door Von Meduna in Budapest te worden beproefd.
Von Meduna veroorzaakte convulsies met chemische middelen: eerst met kamfer, later met cardiazol. De Italianen Cerlette en Bini vervingen de chemische prikkel door een elektrische en wekten insulten op door middel van een stroomstoot.
Deze elektrische methode – de z.g. elektroshocktherapie – heeft de chemische vrijwel geheel verdrongen. Om misverstanden te vermijden: het therapeutisch effect van deze methode is niet de vrucht van de elektrische prikkel als zodanig, maar van het door deze prikkel uitgelokte insult.
2) Indicatiegebied
Het voornaamste indicatiegebied van de elektroshocktherapie is gelegen binnen het terrein van de depressies. Het zijn in het bijzonder de ongecompliceerde vitale depressies, alsmede de depressies die met waandenkbeelden gepaard gaan – zoals zondewanen, hypochondrische wanen e.a. – die gunstig op deze behandeling reageren.
Ook bij de in hun verschijningsvorm vaak zo bonte depressies, die in het involutie tijdperk (prenataal) kunnen optreden zijn de resultaten soms frappant. De eerstgenoemde categorie, die der vitale depressies, pleegt ook op antidepressiva goed te reageren. In zware gevallen komt men met deze medicamenten echter niet uit en is elektroshocktherapie aangewezen.
Toegepast op indicatie van een depressie vindt de elektroshock behandeling twee tot driemaal per week plaats. Een tweede indicatiegebied voor een elektroshockbehandeling vormen die psychosen waarbij ernstige stoornissen in de motoriek optreden.
Zowel wanneer de motoriek ernstig geremd is (stuportoestanden) als wanneer er sprake is van motorische opwinding, wordt van elektroshocks een regulerend effect gezien, vooral wanneer zij frequent, één of meermalen daags worden toegediend.
3) Verloop van de shock-behandeling
De elektroshockbehandeling leidt, zoals gezegd, tot een epileptisch insult. Onmiddellijk na het sluiten van de stroom trekken alle spieren zich krachtig samen: de strekker sterker dan de buigers.
Armen en benen worden als gevolg hiervan overstrekt, de rug wordt hol en het hoofd boort zich achterover in de kussens. In dit tonisch genoemde stadium heeft men kans op fracturen, met name op impressiefracturen van de wervels. De tonische fase wordt gevolgd door de clonische fase, waarin spierschokken optreden.
Aangezien de amplitudo van deze bewegingen snel toeneemt, moet men vooral in deze fase op zijn hoede zijn voor ontwrichtingen (luxaties). Het gehele insult duurt ongeveer 1 minuut. In deze periode stagneert de ademhaling, zodat de patiënt na afloop van het insult blauw (cyanotisch) pleegt te zien.
Het insult wordt gevolgd door een periode van coma welke slechts kort – enkele minuten – duurt. Hierna herstelt zich het bewustzijn in de loop van 10-45 minuten geleidelijk. In deze periode is de patiënt verward en gedesoriënteerd, maar parallel met het wijken van de bewustzijnvernauwing verbeteren ook de functies. Voor de behandeling zelf blijft een amnesie bestaan.
Na enige shockbehandelingen begint de patiënt veelal te klagen over vergeetachtigheid en geheugenzwakte. De stoornissen zijn van voorbijgaande aard en nemen na het beëindigen van de shockkuur vrij snel in ernst af.
4) Uitvoering van de shockbehandeling
De elektroshockbehandeling wordt als volgt uitgevoerd:
Nadat de patiënt geürineerd heeft – dit om lozing van de urine tijdens het insult te voorkomen – wordt hij op een bank gelegd, met een zachte, evenwel niet doorzakkende onderlaag. Een onderzoeksbank is voor dit doel zeer geschikt. Gebitsprothesen worden verwijderd. In de lendenstreek en onder het hoofd wordt een kussentje gelegd. Ten einde een tongbeet te voorkomen krijgt de patiënt een rubber protector in de mond die, om de ademhaling zo weinig mogelijk te belemmeren, doorboord is.
Zoals gezegd vormen breuken en ontwrichtingen een belangrijk risico van de elektroshocktherapie. Om dit risico te beperken moeten de bewegingen die tijdens het insult optreden door de verpleegkundigen onder controle worden gehouden. Eén van hen houdt te dien einde de voeten bijeen; een ander drukt het bekken tegen de onderlaag.
Twee anderen houden met de ene hand ieder een schouder onder controle en fixeren met de andere hand een arm gebogen op de borst. Een vijfde verpleegkundige ten slotte controleert de bewegingen van het hoofd en onderkaak en zorgt ervoor dat de protector tijdens het insult op zijn plaats blijft.
Wanneer een ieder zijn plaats heeft ingenomen worden de slapen bevochtigd met fysiologische zoutoplossing, opdat de huidweerstand vermindert. Men gebruikt hiertoe ook wel elektrodepasta. In ieder geval moet de voorhoofdhuid droog blijven. De elektroden, die door en door vochtig moeten zijn, worden nu op de slapen geplaatst, de stroom wordt aangesloten en het insult treedt op.
Wanneer de stroomsterkte niet groot genoeg is geweest verliest de patiënt wel het bewustzijn maar blijven de trekkingen uit. Van een dergelijke absence kan geen therapeutische werking worden verwacht.
5) Modificatie van de shockbehandeling
Er bestaan verschillende methoden die de kans op botbreuken en ontwrichtingen verkleinen.
1 – De methode van de ‘controlled shock’, een methode volgens welke de gewenste stroomsterkte niet direct wordt bereikt, maar waarbij de stroom geleidelijk in sterkte wordt opgevoerd. Op deze wijze ontwikkelt het insult zich minder abrupt.
Een nadeel van deze methode is, dat ook de bewusteloosheid niet altijd per acuut intreedt en de patiënt zich van het begin van de procedure bewust kan zijn.
2 – De gemitigeerde shockbehandeling. Hierbij wordt de patiënt vlak voor de behandeling intraveneus een spierverlammend middel toegediend, zodat de spieren zich niet krachtig genoeg meer kunnen samentrekken. Voorheen gebruikte men hiervoor curare, thans succinylcholine, een middel met een zeer korte werkingsduur.
Voorafgaande aan de verlamming treden in de spieren vaak pijnlijke contracties op. Bovendien is de toenemende verlamming waarbij ook de ademspieren betrokken zijn (met als gevolg benauwdheid) voor de patiënt zeer onaangenaam. Om deze twee redenen brengt men hem alvorens het spierverlammende middel toe te dienen, eerst in narcose.
Dit geschied met een intraveneus narcoticum, meestal pentothiobarbital (Pentothal). Het narcoticum en de succinylcholine moeten in aparte spuiten worden toegediend. Een verder voordeel van de narcose is, dat de patiënt voor de shockbehandeling nu veel minder angstig is. Hier staat tegenover dat de narcose op zichzelf weer enig risico met zich meebrengt.
Drie kwartier voor de shockbehandeling krijgt de patiënt subcutaan atropine toegediend. Dit middel dempt de slijmsecretie in de luchtwegen die door intraveneus toegediende narcotica op ongewenste wijze kan worden aangezet.
Aangezien succinylcholine ook de ademspieren buiten werking zet moet direct na de injectie onder overdruk zuurstof worden toegediend. Tijdens het insult wordt de beademing gestaakt, om direct erna te worden hervat totdat de ademhaling weer op gang is gekomen. Hier gaan meestal 3 tot 5 minuten overheen.
6) Elektronarcose
Een variant van de elektroshockbehandeling is ten slotte nog de elektronarcose. Hierbij wordt een elektrische prikkel toegediend van een zodanige sterkte dat de patiënt bewusteloos raakt en krampen krijgt.
Na 30 seconden wordt de stroomsterkte in die mate verminderd dat de trekkingen verdwijnen; de bewusteloosheid echter blijft bestaan. Deze toestand laat men 7 minuten voortduren. De patiënt wordt aan het einde van de behandeling vaak onrustig, vermoedelijk omdat hij er zich van het één en ander bewust wordt.
Bij deze behandeling worden elektroden gebruikt die vastgezet kunnen worden, omdat het niet gemakkelijk is de polen 7 minuten in dezelfde stand te fixeren.
Deze vorm van elektroshockbehandeling wordt weinig meer toegepast.
7) Verpleegtechnische aandachtspunten
1 – De patiënt wordt voor de shockbehandeling in het algemeen nuchter gehouden. Beslist dwingend is deze eis wanneer onder narcose wordt geshockt. De kans bestaat immers dat de patiënt gaat braken en bij een gevulde maag is het gevaar groot dat een deel van de maaginhoud in de luchtwegen terecht komt met een aspiratiepneumonie als gevolg.
2 – In verband met de mogelijkheid van stoornissen in de ademhaling moet steeds een zuurstofcilinder verbonden met masker en ballon worden klaargezet.
3 – De polen moeten na gebruik met lauw water worden uitgespoeld.
4 – Het shocktoestel is een tamelijk kwetsbaar apparaat waarmee voorzichtig moet worden omgegaan. Wanneer het op een wagentje wordt vervoerd, til het dan over drempels; stoten kunnen het toestel namelijk beschadigen.
5 – De elektroshockkuur is een behandelingsmethode die de patiënt niet zelden beangstigd. Het is mede de taak van de verpleegkundigen hem in deze te steunen en gerust te stellen.
Bronnen
- In goede handen; Behandeling van geestes- en zenuwzieken. 1969 / Spruyt, Van Mantgem & de Does N.V. / Leiden.
Geef een reactie