J.L.C. Schroeder van der kolk (1797-1862) is zonder enige twijfel één van de grootste namen uit de Nederlandse psychiatrie. Hem de Nederlandse Pinel noemen is geen understatement voor deze excellente wetenschapper en hervormer van de Nederlandse psychiatrie.

Jacobus Ludovicus Conradus Schroeder van der Kolk werd op 14 maart 1797 geboren te Leeuwarden. Zijn vader was Hendrik Willem van der Kolk, Geneesheer te Leeuwarden. Zijn moeder was Wilhelmina Philipina Catharina Schroeder. Haar vader was hoogleraar in de rechten en om haar naam voor uitsterven te behoeden werd hij aan de naam van der Kolk toegevoegd.
Het ontbrak van der Kolk dus niet aan goede voorbeelden en al op jonge leeftijd ontwikkelde zich een voorliefde voor de studie der natuur. Dat kwam mede doordat zijn vader de ontwikkeling van zijn zoon een flinke stimulans gaf door hem in een tijd waarin het onderwijs in Nederland beperkt en weinig omvattend was, werken van Martinet, Buys, Nollet Desaguiliers, Uilkens en Musschenbroek in de hand te geven. Zijn beide ouders verloor hij al op jonge leeftijd. Eerst zijn moeder toen hij nog een kind was, zijn vader overleed vlak voor zijn promotie.
Hij begon zijn studie aan de hogeschool van Groningen alwaar hij zich voornamelijk bezig hield met Natuurkunde, scheikunde en plantkunde. Hiermee legde hij een gedegen basis voor de rest van zijn carrière. Hij behaalde op jonge leeftijd een tweetal wetenschappelijke prijzen, de tweede voor een onderwerp dat in de lijn lag van de werkzaamheden waaraan hij zich de rest van zijn leven zou wijden, “de stremming der bloeds”. Op 17 juni 1820 kreeg hij de titel doctor in de geneeskunde en op dezelfde dag ook nog die van doctor in de verloskunde.
Na zijn promotie vestigde hij zich als geneesheer in Hoorn, maar bleef daar slechts kort. In 1821 werd hij Geneesheer in het Buitengasthuis in Amsterdam. Hier heeft hij vooral naam gemaakt als ontleedkundige. Hij besteedde veel tijd aan “de kunst der opspuiting” en legde in deze periode een verzameling aan van pathologische voorwerpen met de nadruk op “reeksen van zieke werktuigen des menselijk lichaams in de verschillende vormen van ontaarding”. Verder deed hij vooral onderzoek naar de schade die tuberculose aanbracht aan longweefsel. Daarover ging ook zijn eerste publicatie die hem meteen bijna mondiale bekendheid gaf, de ‘Observationen anatomico- pathologici et practici argumenti’.
Maar ook vanuit een ander oogpunt was het verblijf te Amsterdam voor hem zeer belangrijk. In het gesticht waarvan hij aan het hoofd stond werden in die dagen ruim 150 krankzinnigen verpleegd. Hij trok zich hun lot aan en “bestudeerde den aard hunner geesteskwaal waarvan hij de oorzaak zocht in lijkopeningen. In het jaar 1825 was de beschrijving der merkwaardige herstelling van eene krankzinnige de voorloper van een groot aantal meer uitvoerige en hoogst gewigtige verhandelingen”.

Het zou niet lang meer duren en de behandeling van krankzinnigen was zijn hoofdwerkzaamheid geworden, de studie hunner ziekte zijn voornaamste taak.
Slechts korte tijd nadat hij in de plaats van Bleuland als Hoogleraar in de ontleed- en natuurkunde van den mensch in Utrecht (Willem Arntz stichting) was opgetreden, werd hij daar tot mederegent gekozen van het krankzinnigengesticht, dat toen in ellendigen toestand verkeerde.

Opvallend maar niet verbazingwekkend is zijn stellingname tegen straf en lichamelijk geweld. Al in een rede van 1827 laat hij daarover geen misverstanden bestaan: Alle lichamelijke straf als slagen en wat dies meer zij moet op het strengste verboden worden, zodat het als een onherroepelijke wet moet worden aangemerkt, dat een knecht of dienstmeid, welke overtuigd wordt, een krankzinnige geslagen te hebben, ogenblikkelijk het huis moet verlaten.
Het lukte hem daar enige verbetering in te brengen maar dat lukt slechts mondjesmaat. Toen hij een betrekking kon krijgen als Hoogleraar in de klinische geneeskunde in Amsterdam gingen in Utrecht alle alarmbellen af want ze wilden hem daar maar al te graag houden. Toen de “regering” van de stad vroeg wat ze eventueel konden bijdragen was het “edelmoedige en onbaatzuchtige” antwoord:
Verbetering van het krankzinnigengesticht. Van der Kolk bleef in Utrecht en kreeg 10.000 gulden om aan het Gesticht te besteden. Hierdoor werd het mogelijk een nieuwbouw te beginnen die werd voortgezet toen het opnemen van een groot aantal lijders uit de hoogere standen der maatschappij verhoogde inkomsten aan het Gesticht schonk.
Van der Kolk bleef niet stilzitten en al snel wat het gesticht in Utrecht een voorbeeld voor vele gestichten in Nederland. De lof die hij daarvoor kreeg was illustratief voor de nog immer tamelijk slechte staat waarin de Nederlandse psychiatrie zich bevond. De wetgeving was gebrekkig en zorgde ervoor dat menig patiënt als een misdadiger werd opgesloten.
Toen Schroeder van der Kolk aftrad als Rector der Akademie (1836) koos hij dit onderwerp dan ook voor zijn redevoering: de verwaarlozing der zorg in ons land van hetgeen ter leniging van het lot der krankzinnigen behoort te geschieden.
Het was met groot leedwezen dat van der Kolk moest constateren dat ons land achterbleef bij het buitenland: ‘wend ik daarentegen de oogen naar ons vaderland, dan sta ik in twijfel of hier een gevoel van droefheid, dan wel van schaamte regtmatiger zij’ (1837).
Van der Kolk, gesteund door den Heer CJ Feith van het ministerie van Binnenlandse zaken werd raadsman van ’s lands regering en ging zich vrijwel uitsluitende bezighouden met de nieuwe wetgeving. De bestaande plannen werden in ‘een breedvoerig betoog’ afgekeurd en hij kreeg er nog een prijs voor ook.
‘Verre dat hem zulks euvel werd genomen, kreeg hij daarvoor tot belooning de groote gouden medaille van den tweeden rang’. Aan een nieuw plan door hem ontworpen werd veel aandacht geschonken en zijn bedenkingen in 1939 door de regering gedrukt en aan de staten generaal rondgedeeld, waren de grondslag van het ontwerp eener nieuwe wet welke, met enige wijzigingen, in 1841 werd aangenomen.
Naast dezelfde Hr. Feith werd van der Kolk benoemd tot inspecteur der krankzinnigengestichten en stelde vanaf 1844 verslagen samen (met veel statistieken, een noviteit voor die periode) over de staat der gestichten waarvan een later exemplaar in bezit is van NetPerk.
Door al deze goede inspanningen verdwenen vele ongeschikte verblijfplaatsen in ons land en in totaal 12 verschillende gestichten werden opgericht, waaronder “het zo algemeen geroemde Meerenberg te Bloemendaal”.
“Van een toestand welke de hoogst mogelijke afkeuring verdiende, zijn wij binnen weinige jaren gerezen tot een voortreffelijkheid die niemand ontkend”.
Nu kwamen er zelfs artsen vanuit andere landen om van ons model kennis te nemen en les te krijgen. Van der Kolk deed dit graag en zijn talenkennis maakte dat hij zich in het Frans en Duits uitstekend kon redden.
Schroeder van de Kolk liet de wetenschappelijke wereld een veelheid aan boeken die in hun tijd toonaangevend genoemd mogen worden. Ook over de psychiatrische inzichten zijn we goed geïnformeerd omdat hij een leerboek heeft nagelaten (uitgegeven in 1863: een belangrijk deel verscheen echter reeds als artikel in 1852) Dit zeer ‘lezenswaardige boek’ mag zeker een sieraad van de Nederlandse psychiatrie heten; enkele van de beste kenmerken van de latere Nederlandse psychiatrie zijn er in te vinden.
Helaas is de oorspronkelijke Nederlandse uitgaven zeer zeldzaam maar er zijn gelukkig nog enige Duitse exemplaren.
Schroeder van der Kolk heeft de Nederlandse psychiatrie een grote dienst bewezen. Hij heeft deze volwassen laten worden en gezorgd voor een menswaardiger milieu. En daarmee is hij tot op de dag van vandaag een voorbeeld voor iedereen die werkzaam is in de psychiatrie en eigenlijk zou iedereen kennis moeten nemen van de beginselen van zijn benadering om dat als startpunt te nemen voor het werk.
Bron
- Levensbericht op de site van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen www.knaw.nl.
- Digital Library, levensberichten en herdenkingen, door W. Vrolijk, secretaris der natuurkundige afdeling.
- De Willem Arntsz stichting 1461-1961 Jubileumuitgave, 1961.
Geef een reactie